Boekdrukkunst

Rond 1445 deed Johannes Gutenberg een uitvinding die de wereld ingrijpend veranderde. In deze les vertelt meester Henk jullie wat het is en waarom het zoveel invloed had.


In de 14e eeuw was de vraag naar boeken enorm gegroeid. Het waren niet alleen geestelijken en de adel die boeken kochten maar ook rijke handelaren. Vooral in de steden kwamen steeds meer mensen die konden lezen en schrijven. Vaardigheden die ze leerden op de scholen in de stad link). Maar het maken van boeken was in de middeleeuwen een langzaam en kostbaar gebeuren. Boeken werden met de hand overgeschreven. Hierdoor waren boeken schaars en duur.

Johannes Gutenberg (ca.1397-1468) leefde in Mainz, een stad in Duitsland. Ook hij zag de enorme behoefte aan boeken en hoe langzaam het maken van boeken ging. Johannes vroeg zich af hoe je sneller en goedkoper boeken kon maken. En. toen kreeg hij een idee!!

Meester Henk!! Wat bedacht Johannes Gutenberg?

Johannes bedacht een aantal uitvindingen en aanpassingen van bestaande apparaten. Daar heeft hij waarschijnlijk meer dan tien jaar over gedaan. Hij begon met het uitvinden van stempels, stempels van letters en symbolen. Gutenberg had bedacht dat je teksten kon drukken met stempels. Teksten bestaan uit woorden en woorden worden gemaakt met losse letters. Dus hij maakte stempels van losse letters. Die moest hij eerst zelf maken. Hij ontwierp letters op basis van een heel net handschrift: de textura.

Maar één pagina tekst vereist wel duizenden letterstempels. Om al die letters te maken bedacht hij een patrijs voor elke letter en symbool. Een patrijs is een drevel waarmee hij de afbeelding van de letter in een matrijs van koper sloeg.  De matrijs legde hij in een mal. Daarin goot hij vloeibaar metaal en als het was afgekoeld opende hij de mal en had hij een stempel van een letter. Allemaal even groot en in spiegelbeeld. Vraagje: waarom waren de letters in spiegelbeeld?

Meester Henk!! Wat voor metaal gebruikte Gutenberg voor de letterstempels?

Ook dat moest hij zelf uitvinden. Het metaal moest goed bewerkbaar zijn maar ook niet te zacht. Want anders zouden de stempels te veel slijten bij het drukken. Na lang experimenteren, gebruikte Gutenberg lood met een beetje tin, antimoon en koper.
Gutenberg had toen heel veel stempels van losse letters en symbolen. Om deze te ordenen bedacht hij de letterkast. Dit is een grote kist met vakjes waarin de verschillende letters, hoofd- en kleine letters, en symbolen (dat zijn de punten, komma’s, uitroeptekens, etc.) werden opgeborgen. De zetter kon zo de letters makkelijk vinden.

Meester Henk!! Wat is een zetter?

Een zetter was de persoon die de letterstempels één voor één in de zethaak deed. Dat was een hele klus. De zetter moest de originele tekst goed lezen en dan woord voor woord een regel opbouwen. Het wit tussen de woorden maakte hij door een spatie te gebruiken. Een stukje lood maar zonder stempel. Zo maakte hij meerdere regels op de zethaak. Was de zethaak vol dan deed hij de regels van stempels in een galei. Dat was een houten frame waarin de pagina’s klaar gemaakt werden om gedrukt te worden.
Maar toen had Johannes Gutenberg een nieuw probleem: waarmee moest hij drukken? Inkt op waterbasis was niet geschikt op metalen stempels. Door heel veel te experimenteren wist hij de juiste inkt te maken. Dat was een mix van roet, lood- en koperroest en gekookte lijnzaadolie. Maar het precieze recept is nog steeds een geheim.
Toen kwam het volgende probleem: hoe breng je de inkt netjes aan op de stempels? Daarvoor bedacht Johannes inktballen. Dit waren leren ballen, zo groot als een honkbal, gevuld met wol en aan een houten handvat vast gemaakt. Deze werden eerst in een bak met inkt gedoopt en vervolgens werden hiermee de stempels gelijkmatig  ingesmeerd.

De laatste uitvinding van Gutenberg was de drukpers. De pers was in de middeleeuwen een bekend stuk gereedschap, denk aan de wijnpers. Maar Johannes bedacht een aangepaste pers. Zijn uitvinding begint met een tafel. Op die tafel ligt een beweegbare plank met een zware, gladde steen; de druksteen. Daarop wordt de galei met zetsel gezet. Er wordt een iets vochtige vel papier in een papierhouder, de timpaan, gelegd en vast gezet met de frisket. De drukker heeft dan met de inktballen het zetsel met inkt ingewreven. De timpaan met papier wordt dan op het zetsel gelegd en het geheel wordt onder de pers geschoven. Met een korte maar stevige ruk worden er houten platen opgeperst en is er een afdruksel van de letters gemaakt. De plank wordt er onderuit getrokken, het papier wordt uit de timpaan gehaald en men is klaar voor de volgende druk.
Het verse drukwerk wordt te drogen gehangen. Had men voldoende afdrukken dan werden de stempels werd terug gezet in de letterbak en kon men nieuwe pagina’s klaarmaken. Zo werd in stapjes een heel boek gedrukt.

Meester Henk! Wat drukte Gutenberg?

De eerste boekjes die hij drukte was een leerboek; de Ars Minor van Donatus. Dat was een leerboek voor Latijnse grammatica. Maar hij drukte ook aflaatbrieven.

Meester Henk!! Wat zijn aflaatbrieven?

Aflaten waren briefjes die de Rooms-Katholieke Kerk verkocht waarmee de straf voor zonden werd afgekocht. Was je stout geweest dan kreeg je straf. Katholieken geloven dat je na je dood voor straf niet direct naar de hemel mag maar eerst een tijdje naar het vagevuur. Zoals de naam al zegt, is dat geen fijne plek om te zijn. Maar om je straf te verminderen en dus de tijd in het vagevuur korter te maken, kon je een aflaat kopen.

In 1452 begint Gutenberg aan zijn beroemdste drukwerk; de bijbel.
Dat moet een enorme klus zijn geweest. 1282 pagina’s moesten klaar worden gemaakt en gedrukt. Hij drukte 180 bijbels. Daar heeft hij ongeveer twee jaar lang aan gewerkt.

Meester Henk!! Dat is toch heel lang? 180 boeken in twee jaar.

Ja, dat is lang maar een kopiist deed er ook twee jaren over om de bijbel over te schrijven. En dat had je maar één manuscript. Gutenberg had 180 bijbels! De productie van boeken versnelde door de boekdrukkunst enorm.
De boekdrukkunst verspreidde zich razendsnel. Drukkers en zetters uit de drukkerij van Gutenberg namen hun kennis mee en begonnen een eigen drukkerij. Ook kwamen er buitenlanders naar Mainz om bij Gutenberg het “geheim” van het boekdrukken te leren. Vanuit Duitsland verspreidde de boekdrukkunst zich over heel Europa. In 1500 waren er drukkerijen in meer dan 250 steden. Al deze drukkerijen publiceerden boeken, pamfletten, kalenders, proclamaties, etc. etc. Een enorme stroom van gedrukt papier.

En daarmee wordt direct duidelijk wat de gevolgen van de boekdrukkunst waren. In de eerste plaats kwamen er teksten met veel minder fouten. Kopiisten maakten in het overschrijven regelmatig foutjes. Die foutjes werden weer overgeschreven en aangevuld met nieuwe foutjes. Je begrijpt dat er op den duur een tekst ontstond die wel heel veel verschilde met de oorspronkelijke tekst. Maar in de drukkerij werd de eerste afdruk van de tekst heel goed gecontroleerd op zetfoutjes. En die werden direct verbeterd. Zo kreeg men teksten met heel weinig foutjes. Vooral wetenschappers waren hier heel blij mee.

Maar het belangrijkste gevolg van de boekdrukkunst was dat nieuwe ideeën zich heel snel konden verspreidden. Als je vroeger een nieuw idee kreeg en je schreef dat op, dan kon één iemand je idee/ boek overschrijven. Mensen moesten zelfs verre reizen maken om een boek te kunnen kopiëren. Je begrijpt dat een idee zich op die manier maar heel, heel langzaam kon verspreidden. Maar met de drukpers kon je nieuwe ideeën  in grote oplages laten verschijnen en veel mensen konden de ideeën lezen. Daarmee was de boekdrukkunst de grote motor achter nog twee belangrijke gebeurtenissen die het einde van de middeleeuwen betekende: de reformatie en de ontdekking van Amerika. Maar daarover vertelt meester Henk in een andere les.

Heb je nog vragen? Mail ze naar meester Henk.

Bron:

Huib van Krimpen; Boek over het maken van boeken. Veendaal, 1986

Philip Gaskell; A new introduction to Bibliography.Oxford, 1985

 


.Op dit werk is een Creative Commons Licentie van toepassing.

02/18/2024